Eiwit verlagen in biggenvoer
Bij biggenvoeders speelt eiwitverlaging vanuit gezondheidsoogpunt een belangrijke rol. Hoe minder onverteerd ruw eiwit in de darm overblijft, hoe beter. Onverteerd eiwit gaat door naar de dikke darm, waar het gefermenteerd wordt en verteringsproblemen kan veroorzaken. Bovendien bezit eiwit een bufferende werking waardoor grote hoeveelheden eiwit in de maag en de dunne darm een stijging van de pH veroorzaken. Een hoge zuurtegraad geeft aanleiding tot een slechtere vertering waardoor nog meer onverteerd eiwit in de dikke darm terechtkomt. Dit materiaal vormt een ideale voedingsbron voor bacteriën. Pathogenen, waaronder in sterke mate E. coli, de hoofdoorzaak van diarree, ontwikkelen zich snel wanneer onverteerd eiwit de dikke darm bereikt. Door verlaging van eiwit in voeders krijgen bacteriën in de dikke darm minder substraat voor groei en vermenigvuldiging waardoor ze minder snel woekeren in het darmstelsel. Een gezondere darm en gezondere dieren zonder diarree zijn het gevolg.
Het is een algemeen bekend probleem dat biggen een moeilijke periode doormaken rond de speenperiode. Het maagdarmkanaal is bij biggen nog niet voldoende ontwikkeld. Eiwit afkomstig uit plantaardige eiwitbronnen zijn minder efficiënt verteerbaar in vergelijking met eiwitten afkomstig van zeugenmelk. De overgang van vloeibare melk naar vast voer zorgt dus voor problemen op darmniveau. Het verlagen van het ruweiwitgehalte is, zeker in speenvoeders, dan ook een sterk aanbevolen methode om verteringsproblemen en diarree te voorkomen.
Wel dient er bij eiwitverlaging op gelet te worden dat in alle behoeften aan essentiële aminozuren goed voorzien is. Eiwit is opgebouwd uit totaal twintig aminozuren. Negen van deze aminozuren zijn essentieel, wat wil zeggen dat het dier ze niet zelf kan aanmaken en deze dus via de voeding dient op te nemen. Vandaag zijn de eerste vijf limiterende essentiële aminozuren beschikbaar. Zij kunnen in vrije vorm worden toegevoegd. Het gaat hier om lysine, threonine, methionine, tryptofaan en valine. De behoefte aan deze eerste vijf limiterende aminozuren is afgelopen jaren uitgebreid onderzocht en inmiddels goed beschreven. De daaropvolgende aminozuren (isoleucine, leucine, histidine, enz.) bepalen echter het eiwitniveau dat kan worden behaald. Deze volgende aminozuren kunnen niet in vrije vorm worden toegevoegd en moeten dus via eiwitrijke grondstoffen worden voorzien. Zeer recent is veel onderzoek uitgevoerd naar deze volgende aminozuren. Hierbij is vooral gekeken naar de behoefte van het volgende limiterende aminozuur. Dat blijkt isoleucine te zijn.
In dit verband werden tevens de onderlinge interacties tussen de aminozuren valine, isoleucine en leucine bestudeerd. Belangrijke conclusie uit al deze studies is dat het niveau van isoleucine iets lager ligt dan eerder aangenomen. Aangezien het dier isoleucine haalt uit het eiwit in het voer, heeft deze lagere norm tot gevolg dat het eiwitgehalte in het voer verder kan worden verlaagd. Met deze nieuw beschikbare kennis rondom behoefte van de volgende limiterende aminozuren kan er dus geformuleerd worden met meer flexibiliteit op ruw eiwit. Dat komt de darmgezondheid zeker ten goede. Vleesvarkenvoer Wanneer gekeken wordt naar voer voor vleesvarkens, kan zeker gewerkt worden met lagere eiwitniveau’s. Uiteraard is het ook hier zeer belangrijk dat voldoende essentiële aminozuren worden toegediend om geen daling te krijgen qua technische resultaten.
Wordt het eiwit verlaagd zonder de essentiële aminozuren te voorzien, dan leidt dit onherroepelijk tot een slechtere groei en voederconversie. Dankzij recente onderzoeken en kennisontwikkeling rondom de behoefte van de limiterende aminozuren, kan de gift steeds nauwkeuriger afgestemd worden op de behoefte van de vleesvarkens.